The spirit of Oliver ‘Olly’ Knussen
Herinneringen aan Oliver Knussen, 'een volslagen uniek figuur'
Oliver Knussen was een man van superlatieven. Toen hij op 8 juli 2018 overleed verloor de klassieke muziek niet alleen een groot componist en dirigent, maar ook een aanjager, leraar, klankbord, spilfiguur en vriend.
‘Olly’ was pas 66, maar drukte ruim een halve eeuw zijn stempel op het muziekleven: als vijftienjarige debuteerde hij al bij het London Symphony Orchestra met zijn Eerste symfonie. Talloze musici zijn beslissend beïnvloed door zijn muziek en persoonlijkheid, en dat geldt zeker ook voor Asko|Schönberg.
Knussen bezat ‘een encyclopedische kennis van alles’, zoals dirigent Bas Wiegers het omschrijft, maar zijn kennis van muziek was werkelijk astronomisch. Van vele duizenden opnames kon hij niet alleen de dirigent, maar ook de geluidsman en de opnamelocatie opdreunen. Alles ging hem gemakkelijk af – met uitzondering van componeren, waarbij zijn extreme perfectionisme zorgde regelmatig voor verlammingsverschijnselen. Maar bovenal was Knussen aardig, zo benadrukt iedereen die hem gekend heeft: uitzonderlijk aardig, geestig, slim, charmant, behulpzaam, onbaatzuchtig, met een bulderende lach. ‘Ik ben dankbaar dat ik hem tot mijn vrienden mocht rekenen,’ zegt componist Rob Zuidam.
Knussen was een grote man, ook fysiek, die zich als componist bij voorkeur uitdrukte in miniaturen van verbijsterende verfijning en detaillering. In alle necrologieën stond wel een variant op de stelling dat enkele maten van Knussen meer zeggingskracht bevatten dan complete werken van veel andere componisten. Het enige wat je op zijn oeuvre kunt aanmerken is dat het te klein is gebleven, te onaf, ook letterlijk, in de vorm van vele onvoltooide composities. Zoals O Hototogisu! (2017), ‘a fragment of a Japonisme’ voor sopraan, fluit en groot ensemble, Knussens zwanenzang.
Maar belangrijker, en opvallender, is de rijkdom van het oeuvre. Knussens voorbeelden zijn onmiskenbaar: de bezeten uitdrukkingskracht van Schönberg en Berg, het kameleontische vernuft van Stravinsky, de iriserende kleuren van Debussy en de ragfijne helderheid van Ravel. Je hoort het allemaal terug, maar door Knussens hypermuzikale machinerie vermalen tot een volstrekt eigen idioom. In zekere zin belichaamde Knussen het kernrepertoire van Asko|Schönberg, waar hij decennialang graag en veelvuldig te gast is geweest.
Op 14 mei 2020 zou Asko|Schönberg het programma ‘Koekoek! The spirit of Oliver Knussen’ hebben gespeeld, met onder meer de Nederlandse première van O Hototogisu (wat ‘koekoek’ betekent). Rob Zuidam componeerde een eerbetoon en Bas Wiegers zou dirigeren. ‘Zijn partituren hebben iets wat Bach ook heeft,’ zegt Wiegers aan de telefoon. ‘Het is filigraan, volmaakt, je kunt het zo aan de muur hangen.’
Rob Zuidam noemt Knussen ‘een volslagen unieke figuur’. Zuidam ontmoette hem in 1989 in Tanglewood, waar hij ‘compositieles in de gevorderde fase’ van Knussen kreeg: ‘Op de bank liggen, jointje roken en non-stop het ene na het andere stuk draaien.’ Knussen reisde continu de wereld rond en kocht overal platen en partituren, zijn vertrek was ermee volgestouwd. ‘Na tien of twintig stukken wist een gewone sterveling als ik niet meer precies wat ik allemaal gehoord had, maar hij onthield álles. Ieder detail. Hij deed daar niet zijn best voor, het ging moeiteloos. Zijn geheugen was ongeëvenaard.’ Daarbij bezat Knussen ‘een onverzadigbare muzikale honger’ en drang om ‘het mechanisme achter de dingen’ te doorgronden: ‘Hij kon een partituur ondersteboven lezen en in één oogopslag zien waar het probleem zat. Er stond bij hem geen enkele rem op,’ zegt Zuidam.
Bas Wiegers was violist in het ASKO Ensemble toen hij Knussen rond 2003 leerde kennen. Knussen was toen al ‘duidelijk familie’ van het ensemble en dirigeerde er zeker een of twee keer per jaar, zoals hij tot zijn dood is blijven doen. Later assisteerde Wiegers Knussen nog als dirigent bij een NJO-productie van Strauss’ Don Quixote (door Knussen consequent aangeduid als ‘donkey shit’). Hij was ‘een technisch waanzinnige begaafde dirigent,’ zegt Wiegers: ‘Ik ken weinig mensen met zo’n crystal clear slagtechniek. Anderzijds liet hij soms weinig ruimte, dus je moest ook wel op hem varen. Van beide aspecten heb ik ongelooflijk veel geleerd.’
Bij Knussen ging het om de repetitie, de samenwerking met musici, de vreugde van het in elkaar zetten van een werk. Hij was ‘geen natuurlijke performer’, die de spanning van het concert gebruikt: hij was simpelweg ‘mateloos geïnteresseerd in het muzikale materiaal.’ Daarbij nam hij de partituur zeer letterlijk. Die ervaring is voor Wiegers een belangrijke richtlijn bij het uitvoeren van Knussens eigen muziek: ‘Niet interpreteren. We weten hoe hij wilde dat we het deden.’
In Knussens beknopte oeuvre is eigenlijk ‘alles goed’, zegt Wiegers, maar enkele meesterwerken zijn wel ‘héél erg bijzonder’. Het fenomenale Hoornconcert, bijvoorbeeld, een van zijn meest expressieve orkestwerken.
Zuidam noemt ook verstilde stukken als Sonya’s lullaby, opgedragen aan zijn dochter.
Een ander onbetwist hoogtepunt is Songs for Sue, het requiem dat Knussen in 2006 componeerde voor zijn overleden vrouw, in een atypische uitbarsting van creativiteit. ‘It’s not a huge work,’ zei hij erover in The Guardian, ‘but it’s a big piece emotionally.’
Tot de Knussen-composities die over vijftig jaar nog steeds gespeeld worden behoren in ieder geval ook de beide fantasy-opera’s op libretti van kinderboekenschrijver Maurice Sendak, Where the wild things are en Higglety Pigglety Pop! Zuidam: ‘Olly is als eenjarige plaatjes gaan draaien bij de grammofoon en daar nooit meer mee opgehouden. Zijn hele jeugd zit hierin. De combinatie van een kinderlijke belevingswereld en zijn fantasie is echt magistraal.’
Meer weten? Lees ‘A guide to Oliver Knussen’s music’ door Tom Service in The Guardian, 4 juni 2012 of bekijk de video Celebrating Olly, het eerbetoon aan Knussen in de Royal Academy of Music in Londen op 17 december 2018, met uitvoeringen en toespraken.
Dit artikel is geschreven door Joep Stapel.